Door Jan Vilain. In Groencontact 2021/2
“In wildness is the preservation of the world”. Henry David Thoreau – Amerikaans natuurkundige, dichter en filosoof – schreef het zinnetje in 1851 neer in zijn essay ‘Walking’. Vrij vertaald: wilde natuur bepaalt het voortbestaan van de wereld.
Tegen de achtergrond van de klimaatcrisis zijn vandaag twee lezingen van Thoreau’s stelling mogelijk. Je zou kunnen opwerpen dat het natuurlijk systeem door alle veranderingen heen haar eigen voorbestaan verzekert; dat de natuur uiteindelijk alles overleeft zoals ze al 3,5 miljard jaar doet. Wanneer de mens niet in staat zou blijken om zich aan te passen aan extreme klimaatveranderingen en zoals de dinosauriërs uitsterft, zullen er altijd soorten zijn die zich met succes weten te handhaven. Die tendens is nu al bezig met de opmars van invasieve exoten. Wie zijn wij overigens om dat etiket op andere soorten te plakken? Als er één soort is die het predicaat ‘invasief’ verdient, is het wel onze soort. We begonnen 125.000 jaar geleden aan onze planetaire veroveringstocht en intussen hebben we Mars in het vizier. De Chinese wolhandkrab en de Amerikaanse vogelkers hebben allicht minder hoge ambities. Wanneer wij veilig op Mars zitten, nemen zij samen met de wasbeer, de halsbandparkiet en de Japanse duizendknoop de winkel hier over. Ook al trekt de natuur in alle omstandigheden haar plan, het is een niet ondenkbeeldig scenario waar weinig mensen vrolijk van worden.
Daarom is een tweede, meer actieve lezing van Thoreau’s stelling interessant: wanneer we ‘the world’ lezen als ‘onze eigen leefomgeving’ dan ligt de sleutel voor het behoud ervan in de wilde natuur. Alleen door meer natuur toe te laten in onze steden, straten, parken, tuinen en balkons blijft onze omgeving leefbaar voor mensen. En die natuur heeft plaats nodig, véél plaats.
Er is nog veel werk om het waanbeeld te ontkrachten dat wilde natuur en bebouwde omgeving geen symbiose kunnen vormen. Dingen worden vaak onmogelijk geacht omdat wij binnen ons huidig referentiekader en binnen onze tijdsgeest dénken dat ze niet kunnen. Trendsetters hebben de belangrijke taak om vastgeroeste ideeën te deblokkeren. Een paar voorbeelden? In de Kalkense Meersen, één van de grootste openruimtegebieden van Vlaanderen, worden kosten noch moeite gespaard om de klok terug te draaien en het drooggepompte landbouwgebied opnieuw om te vormen naar natte weilanden. Een oude Scheldemeander is uitgegraven en is een toevluchtsoord voor planten en dieren.
In veel Vlaamse parken waren tot niet zo lang geleden geitjes en goudfazanten vanzelfsprekend. Zelfs papegaaien, flamingo’s en apen waren tot in de jaren 70 geen uitzondering. Strakke gazons, rozenperken, roeibootjes en een snoepwinkeltje maakten het plaatselijke parkaanbod compleet. In veel van die parken zijn vandaag gazons vervangen door bloemenweiden, dood hout vergaat er ter plekke en tussen de wortels van de bomen komen daslook en bosanemonen piepen. Meer wilde planten trekken insecten en vogels aan waardoor er een rijkere biodiversiteit heerst dan voorheen. Het Boekenbergpark in Deurne is een treffend voorbeeld van deze gewijzigde beheersvisie. De ‘verwilderde’ aanblik zou voor de parkwachters van destijds een nachtmerrie zijn geweest.
En wat te denken van het pesticidenvrij beheer van begraafplaatsen? Tot twintig jaar geleden werd elk madeliefje tussen de zerken kapotgespoten waardoor begraafplaatsen letterlijk steenwoestijnen waren. Vandaag mogen ontruimde percelen verwilderen en zorgen bijenhotels op veel dodenakkers voor leven. De grafdelvers van een halve eeuw geleden zouden grote ogen trekken. “Verwaarlozing!”
En zo zijn er veel nog veel dingen die vandaag ‘onmogelijk’ worden geacht maar die in de toekomst gemeengoed zullen zijn. We kunnen nog niet zorgeloos in Vlaamse rivieren en kanalen zwemmen. Maar er zwemt tenminste al terug vis. Ooit wordt niet de auto maar de boom voor de deur een statussymbool: “Kijk, ik woon in een groene buurt zonder luchtvervuiling!” Waarom zouden we in dichtbebouwde buurten parkeerplaatsen niet kunnen omvormen naar collectieve voortuintjes? De bewoners van de Korte Veluwestraat in Mechelen doen het ons voor. Als trage wegen in steensplit en dolomiet kunnen worden aangelegd, waarom dan ook niet voetpaden in verkavelingen?
We moeten met zijn allen visionair durven zijn als tegengif voor de klimaatdoemscenario’s. Veel beleidsvoerders en geëngageerde ambtenaren bij lokale en bovenlokale besturen trekken al aan die kar en toch is het nodig om nog een tandje bij te steken. Haagplantacties zijn in veel gemeenten een jaarlijks terugkerend succes en campagnes zoals ‘Maai Mei Niet’ zijn hard nodig om de doorsnee Vlaming te sensibiliseren. Het zijn geen druppels op een hete plaat maar allemaal bouwsteentjes voor een broodnodige mentaliteitsverandering. ‘Wilde natuur’ moet op de checklist van elk nieuwbouw-, renovatie-, tuin- en infrastructuurproject staan, net zoals dat nu reeds het geval is met isolatie, brandveiligheid, verkeersveiligheid en hernieuwbare energie.
Door inheemse natuur meer kansen te geven, houden we de eerste lezing van Thoreau’s stelling af. Door kansen te creëren voor een herkolonisatie door streekeigen soorten, worden de niches bezet die anders worden ingenomen door ‘invasieve exoten’.
Dingen die niet kunnen, kunnen uiteindelijk toch. Wil jij mee een trendsetter zijn? Henry Thoreau kijkt met een knipoog toe.
Jan Vilain, landschapsarchitect-stedenbouwkundige
Infopunt Publieke Ruimte